We hebben steeds meer de neiging Engels te gebruiken in het onderwijs, in social media (ik bedoel maar) en in ons dagelijks taalgebruik. Misschien is het mijn leeftijd en ga ik onvoldoende met mijn tijd mee, maar ik houd van het ouderwetse Nederlands. De nuance die het juiste woord aanbrengt. De klank van een letter. Hoe klanken werelden herbergen zoals in ‘het wasgoed dat wappert in de wind’. Ik zie het voor me dankzij de weifelende w van wie, wat, waar, wanneer, waarom, maar ook van wiebelen, wankelen, waggelen, wouwelen, woelen en wentelen.
Wij Nederlanders blijken vooral veel variatie in scheldwoorden te hebben. Geïnspireerd door de klank van een letter. Zoals de stiekeme, sluwe en slimme s van smiespelen, snaaien, steggelen, sjoemelaar, schorremorrie, schuinsmarcheerder, secreet, serpent, sjacheraar, snoever, schelm, smiecht, schavuit, schobbejak en snoodaard. Of juist de stomme s van slappeling, slampamper, slapjanus, scharminkel, schijtlijster, schlemiel, stoethaspel, stakker, stumper, sukkel, sufkop en sul die slist, stamelt en stottert en loopt te slabakken.
Woorden als oelewapper, klaploper, linkmiegel, knurft, tuig van de richel, nozem, duivelsgebroed, vlegel, doerak, dondersteen, donderstraal, lulletje rozenwater, flapdrol, lapzwans, minkukel, branieschopper, droogstoppel, belhamel, bengel, blaaskaak, droplul en melkmuil. Een heel rijtje en lang niet compleet. Misschien denk je nu, wat loop je te raaskallen, bekokstoven of konkelefoezen? Ben je helemaal belatafeld? Misschien vind je het quatsch, geneuzel of apekool of begrijp je er geen snars of sikkepit van. Maar sta eens stil bij de verschillende klanken.
De fijne letter f met zijn frunniken, frutselen, friemelen en finesse alsook flitsen en flikkeren en het prachtige flikflooien, foeteren, frapperen, fratsen en fnuikend. Niet slechts de gemene gluiperd, gespuis, geteisem, gajes, gladjanus, maar genieten van de g in gniffelen, grinniken, gnuiven, gieren, grijnzen, grimassen, ginnegappen, giechelen, giebelen en grapjas of de g-klank in schaterlachen, schertsen, schuddebuiken en schik hebben.
Bijzonder hoe klank en betekenis verbonden zijn. De denderende d van donderen, draven, daveren, duwen, drammen, doordrukken, dreunen, donderjagen en door, door, door, tegenover het deemoedige drentelen, dralen, dreinen, dreutelen en deinzen. De petieterige en precieze p van het peinzen, prakkezeren, pruilen, puzzelen, punniken, peuren, peuteren en peuzelen.
Klank kleurt het woord zoals de koutende k met zijn keuvelen, kijven, kiften, kakelen, konkelen, klikken, kissebissen, kletsen en klessebessen, maar ook kukelen, koekeloeren en jawel, klaploper. De haperende h van huiveren, huppen, hakkelen, hannesen, hikken, horten, hakketakken en oké, hittepetit. De likkebaardende l met zijn lillend, lallend, lol en lellebel. De zanikende z van zemelen, zeuren, zwetsen, ziften en zeveraar. De belegen b met zijn banjeren, bakkeleien, beuzelen, bedotten, beduvelen, botvieren, bekonkelen, bruuskeren, berispen, beschimpen, bestieren, bezoedelen en besodemieteren. Toch ook wel weer veel negatieve woorden. Daar zijn we blijkbaar creatiever in.
Ik ben benieuwd van welk woord jij gaat glimmen en glunderen. Misschien is het weer mijn hang naar de traagheid van weleer, maar ik geniet vooral van lanterfanten en flierefluiten.